Op 17 maart jl. nam de regering uitzonderlijke maatregelen om de economische gevolgen van de corona uitbraak het hoofd te bieden. Met noodmaatregelen probeert de regering ondernemingen overeind te houden. Het blijft onzeker of die maatregelen voldoende financiële ruimte geven om de salarissen en schuldeisers (op termijn) te betalen. We bespreken daarom in deze bijdrage een uiterste redmiddel: de wettelijke procedure van surseance van betaling.
Surseance van betaling (uitstel van betaling)
Een aandeelhouder ziet door een faillissement de waarde van de in een vennootschap gehouden aandelen verdampen. Soms maakt de aandeelhouder een derde het verwijt dat deze verantwoordelijk is voor het faillissement en de daardoor voor de aandeelhouder ingetreden schade. Kan die aandeelhouder zijn schade op de derde verhalen? Deze vraag kwam aan de orde in het faillissement van reisorganisatie OAD. De rechtbank Midden-Nederland deed recent uitspraak in een door de aandeelhouder tegen de bank aanhangig gemaakte procedure.
De Hoge Raad heeft recent meer duidelijkheid gegeven over de positie van een pandhouder in het kader van een met de pandgever afgesproken opheffingsuitverkoop. Zowel het regime van parate executie en de wettelijke grenzen die aan verrekening in faillissement worden gesteld kwamen aan de orde in dit arrest. Kort gezegd: een afspraak dat executie via een opheffingsverkoop plaatsvindt kan zonder enig risico worden gemaakt.